Grammar
Below you will find links to all the grammar explanations for all years, in the right order to study them. You can also practice several grammar topics.
Click me to see which grammar topics you need to study in which year.
If you are at
the beginning of year 1
1HM level
2M/1AH level
2HM level
2AH/3M/3H/4M level
3A level
4H/4A/5H level
5A level
6A level
above 6A level
headline
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
Check up to and including
ERK level
A1
A1+
A2
A2+
B1
B1+
B2
B2+
C1
C2
headline
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
on the explanation page of any topic
A1+
To be (Werkwoord Zijn) (A1+ level)
To have (Werkwoord Hebben) (A1+ level)
Plurals (Meervouden) (A1+ level)
Demonstrative Pronouns (Aanwijzend Voornaamwoorden) (A1+ level)
Subject vs Object Pronouns (Persoonlijk Voornaamwoorden) (A1+ level)
Possessive Pronouns (Bezittelijke Voornaamwoorden) (A1+ level)
Question Words (Vragend Voornaamwoorden) (A1+ level)
Present Simple (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd) (A1+ level)
Quantifiers (Woorden die Hoeveelheden aangeven) (A1+ level)
Adjectives and Adverbs (Bijvoeglijk Naamwoorden en Bijwoorden) (A1+ level)
Present Continuous (Duurvorm in de Tegenwoordige Tijd) (A1+ level)
Irregular Verbs (Onregelmatige Werkwoorden) (A1+ level)
Past Simple (Onvoltooid Verleden Tijd) (A1+ level)
There vs There Are (Er en Er Zijn) (A1+ level)
Imperative (Gebiedende Wijs) (A1+ level)
Present Perfect (Voltooid Tegenwoordige Tijd) (A1+ level)
Negative Sentences (Ontkennende zinnen) (A1+ level)
Question Sentences (Vraagzinnen) (A1+ level)
Future (Toekomende Tijd) (A1+ level)
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (A1+ level)
Prepositions (Voorzetsels) (A1+ level)
Comparisons (Trappen van Vergelijking) (A1+ level)
Gerund vs Infinitive (Verbaal Substantief vs Infinitief) (A1+ level)
To do (Het Werkwoord Doen) (A1+ level)
A2
Plurals (Meervouden) (A2 level)
Past Continuous (Duurvorm in the Verleden Tijd) (A2 level)
Future (Toekomende Tijd) (A2 level)
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (A2 level)
Present Perfect (Voltooid Tegenwoordige Tijd) (A2 level)
Quantifiers (Woorden die Hoeveelheden aangeven) (A2 level)
Negative Sentences (Ontkennende zinnen) (A2 level)
Question Sentences (Vraagzinnen) (A2 level)
Phrasal Verbs (Combinatiewerkwoorden) (A2 level)
Conjunctions (Voegwoorden) (A2 level)
Passive (Lijdende Vorm) (A2 level)
Confusing Words/Pitfalls (Verwarrende Woorden/Valkuilen) (A2 level)
Numbers (Getallen) (A2 level)
A2+
Concord (Congruentie) (A2+ level)
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (A2+ level)
Comparisons (Trappen van Vergelijking) (A2+ level)
Possessive Pronouns (Bezittelijke Voornaamwoorden) (A2+ level)
Conditional Sentences (Voorwaardelijke Zinnen) (A2+ level)
Relative Clauses (betrekkelijke bijzinnen) (A2+ level)
Question Tags (Aangeplakte Vragen) (A2+ level)
-ed vs -ing (-ed en -ing) (A2+ level)
Animals (Dieren) (A2+ level)
B1
Articles (Lidwoorden) (B1 level)
Past Continuous (Duurvorm in the Verleden Tijd) (B1 level)
Quantifiers (Woorden die Hoeveelheden aangeven) (B1 level)
Plurals (Meervouden) (B1 level)
Present Simple (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd) (B1 level)
Present Continuous (Duurvorm in de Tegenwoordige Tijd) (B1 level)
Irregular Verbs (Onregelmatige Werkwoorden) (B1 level)
Present Perfect (Voltooid Tegenwoordige Tijd) (B1 level)
Intensifiers (Versterkers) (B1 level)
Past Perfect (Voltooid Verleden Tijd) (B1 level)
Future (Toekomende Tijd) (B1 level)
Possessive Pronouns (Bezittelijke Voornaamwoorden) (B1 level)
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (B1 level)
Conditional Sentences (Voorwaardelijke Zinnen) (B1 level)
Quantity Nouns (Zelfstandig Naamwoorden die Hoeveelheid Aangeven) (B1 level)
Comparisons (Trappen van Vergelijking) (B1 level)
Prepositions (Voorzetsels) (B1 level)
Gerund vs Infinitive (Verbaal Substantief vs Infinitief) (B1 level)
Adjectives and Adverbs (Bijvoeglijk Naamwoorden en Bijwoorden) (B1 level)
Question Words (Vragend Voornaamwoorden) (B1 level)
Question Tags (Aangeplakte Vragen) (B1 level)
Phrasal Verbs (Combinatiewerkwoorden) (B1 level)
Used To (Vroeger, maar Nu niet Meer) (B1 level)
Passive (Lijdende Vorm) (B1 level)
Relative Clauses (betrekkelijke bijzinnen) (B1 level)
Reported Speech (Indirecte Rede) (B1 level)
To vs Too (To en Too) (B1 level)
Prefixes (Voorvoegsels) (B1 level)
Suffixes (Achtervoegsels) (B1 level)
Sentence Order (Zinsvolgorde) (word order) (B1 level)
Have Done (Laten Doen) (B1 level)
Of vs Off (Of en Off) (B1 level)
People (Men) (B1 level)
Reflexive Pronouns (Wederkerende Voornaamwoorden) (B1 level)
Concurrence (Overeenstemming) (B1 level)
Than vs Then (Than en Then) (B1 level)
Reading the Clock (Klokkijken) (B1 level)
Confusing Words/Pitfalls (Verwarrende Woorden/Valkuilen) (B1 level)
Numbers (Getallen) (B1 level)
Punctuation (Interpunctie) (B1 level)
False Friends (Valse Vrienden) (B1 level)
B1+
Past Continuous (Duurvorm in the Verleden Tijd) (B1+ level)
Used To (Vroeger, maar Nu niet Meer) (B1+ level)
Present Perfect Continuous (Duurvorm in de Voltooid Tegenwoordige Tijd) (B1+ level)
Future (Toekomende Tijd) (B1+ level)
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (B1+ level)
Quantifiers (Woorden die Hoeveelheden aangeven) (B1+ level)
Negative Sentences (Ontkennende zinnen) (B1+ level)
Question Sentences (Vraagzinnen) (B1+ level)
Prepositions (Voorzetsels) (B1+ level)
Present Continuous (Duurvorm in de Tegenwoordige Tijd) (B1+ level)
There vs There Are (Er en Er Zijn) (B1+ level)
Phrasal Verbs (Combinatiewerkwoorden) (B1+ level)
Conditional Sentences (Voorwaardelijke Zinnen) (B1+ level)
Relative Clauses (betrekkelijke bijzinnen) (B1+ level)
-ed vs -ing (-ed en -ing) (B1+ level)
Reported Speech (Indirecte Rede) (B1+ level)
Intensifiers (Versterkers) (B1+ level)
Confusing Words/Pitfalls (Verwarrende Woorden/Valkuilen) (B1+ level)
ei vs ie (ei en ie) (B1+ level)
Countries and Nationalities (Landen en Nationaliteiten) (B1+ level)
Punctuation (Interpunctie) (B1+ level)
B2
Past Perfect Continuous (Duurvorm in de Voltooid Verleden Tijd) (B2 level)
Articles (Lidwoorden) (B2 level)
Comparisons (Trappen van Vergelijking) (B2 level)
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (B2 level)
Future (Toekomende Tijd) (B2 level)
Plurals (Meervouden) (B2 level)
Negative Sentences (Ontkennende zinnen) (B2 level)
Question Sentences (Vraagzinnen) (B2 level)
Question Tags (Aangeplakte Vragen) (B2 level)
Prepositions (Voorzetsels) (B2 level)
Gerund vs Infinitive (Verbaal Substantief vs Infinitief) (B2 level)
Adjectives and Adverbs (Bijvoeglijk Naamwoorden en Bijwoorden) (B2 level)
Irregular Verbs (Onregelmatige Werkwoorden) (B2 level)
Passive (Lijdende Vorm) (B2 level)
Conjunctions (Voegwoorden) (B2 level)
Conditional Sentences (Voorwaardelijke Zinnen) (B2 level)
Reported Speech (Indirecte Rede) (B2 level)
Past Perfect (Voltooid Verleden Tijd) (B2 level)
To vs Too (To en Too) (B2 level)
Indirect Questions (Indirecte Vragen) (B2 level)
Confusing Words/Pitfalls (Verwarrende Woorden/Valkuilen) (B2 level)
Animals (Dieren) (B2 level)
Nouns of Assemblage (Verzamelwoorden) (B2 level)
Punctuation (Interpunctie) (B2 level)
False Friends (Valse Vrienden) (B2 level)
Together or Separate (Samen of Apart) (B2 level) (not finished yet)
B2+
Past Continuous (Duurvorm in the Verleden Tijd) (B2+ level)
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (B2+ level)
Gerund vs Infinitive (Verbaal Substantief vs Infinitief) (B2+ level)
Conditional Sentences (Voorwaardelijke Zinnen) (B2+ level)
Future (Toekomende Tijd) (B2+ level)
Quantifiers (Woorden die Hoeveelheden aangeven) (B2+ level)
Plurals (Meervouden) (B2+ level)
Past Simple (Onvoltooid Verleden Tijd) (B2+ level)
Comparisons (Trappen van Vergelijking) (B2+ level)
Present Continuous (Duurvorm in de Tegenwoordige Tijd) (B2+ level)
Question Words (Vragend Voornaamwoorden) (B2+ level)
Present Simple (Onvoltooid Tegenwoordige Tijd) (B2+ level)
Phrasal Verbs (Combinatiewerkwoorden) (B2+ level)
Passive (Lijdende Vorm) (B2+ level)
Conjunctions (Voegwoorden) (B2+ level)
Relative Clauses (betrekkelijke bijzinnen) (B2+ level)
Articles (Lidwoorden) (B2+ level)
Concord (Congruentie) (B2+ level)
Reported Speech (Indirecte Rede) (B2+ level)
Prefixes (Voorvoegsels) (B2+ level)
Suffixes (Achtervoegsels) (B2+ level)
Causatives (Causatieven) (B2+ level)
C vs S (C en S) (B2+ level)
Ellipsis (Weglating) (B2+ level)
Inversion (Inversie) (B2+ level)
Participle Clauses (Bijzinnen met Deelwoorden) (B2+ level)
Confusing Words/Pitfalls (Verwarrende Woorden/Valkuilen) (B2+ level)
Numbers (Getallen) (B2+ level)
Hyphenation (Woordafbreking) (B2+ level) (not finished yet)
Very (Overgebruik van Very) (B2+ level)
American vs British (Amerikaans en Brits) (B2+ level) (not finished yet)
C1
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) (C1 level)
Comparisons (Trappen van Vergelijking) (C1 level)
Adjectives and Adverbs (Bijvoeglijk Naamwoorden en Bijwoorden) (C1 level)
Question Words (Vragend Voornaamwoorden) (C1 level)
Phrasal Verbs (Combinatiewerkwoorden) (C1 level)
Question Tags (Aangeplakte Vragen) (C1 level)
Concord (Congruentie) (C1 level)
Sentence Order (Zinsvolgorde) (C1 level)
Subjunctive (Aanvoegende Wijs) (C1 level)
Confusing Words/Pitfalls (Verwarrende Woorden/Valkuilen) (C1 level)
Proverbs (Gezegden) (C1 level)
Punctuation (Interpunctie) (C1 level)
False Friends (Valse Vrienden) (C1 level)
C2
Phrasal Verbs (Combinatiewerkwoorden) (C2 level)
Nouns of Assemblage (Verzamelwoorden) (C2 level)
Hyphenation (Woordafbreking) (C2 level) (not finished yet)
Keywords
Use the “Find” function of your browser (usually CTRL+F) to look for keywords that are associated with certain grammar points…
Adjectives and Adverbs (Bijvoeglijk Naamwoorden en Bijwoorden) – good, well, -ly woorden
Articles (Lidwoorden) – a, an, the
Auxiliaries (Hulpwerkwoorden) – can, could, may, might, shall, should, will, would, must, to do, to have, to be, dare, need
Causatives (Causatieven) – to get, to have, to make, to let, to help
Comparisons (Trappen van Vergelijking) – than, as – as, – and –
Concurrence (Overeenstemming) – so, neither, either
Conditional Sentences (Voorwaardelijke Zinnen) – if, when, type 0, type I, type II, type III
Confusing Words (Verwarrende Woorden) – they’re, their, there, lose, loose, it’s, its, where, were
Conjunctions (Voegwoorden) – for, and, nor, but, or, yet, so, both and, either or, neither nor, not only but also, whether or
Demonstrative Pronouns (Aanwijzend Voornaamwoorden) – this, these, that, those
Indirect Questions (Indirecte Vragen) – if, whether
Intensifiers (Versterkers) – enough, so, such, too
Possessive Pronouns (Bezittelijke Voornaamwoorden) – my, your, his, her, its, our, your, their, mine, yours, hers, ours, theirs, ‘s
Prefixes (Voorvoegsels) – in-, im-, il-, ir-
Prepositions (Voorzetsels) – on, on top of, under, below, beneath, above, near, close to, behind, in back of, in front of, next to, by, beside, in, around, between, inside, with, outside, among, up, down, over, to, away from, past, into, out of, onto, off, across, through, along, in time, on time
Quantifiers (Woorden die Hoeveelheden aangeven) – some, any, much, many, a lot, a lot of, a few, a little, few, little, amount, number
Question Words (Vragend Voornaamwoorden) – interrogative pronouns, what, which, what time, when, where, who, why, how, how much, how many, whose, to whom, whatever, whenever, however
Reflexive Pronouns (Wederkerende Voornaamwoorden) – myself, yourself, himself, herself, itself, ourselves, themselves, yourselves
Relative Clauses (betrekkelijke bijzinnen) – who, which, that, where, when, why, whose, whom
Reported Speech (Indirecte Rede) – said, asked, indirect
Subject vs Object Pronouns (Persoonlijk Voornaamwoorden) – I, you, he, she, it, we, you, they, me, you, him, her, us, you, them
Subjunctive (Aanvoegende Wijs) – 3rd person, infinitive, he, she, it
Suffixes (Achtervoegsels) – -able, -ible, -ful, -ic, -ical, -ify, -fy, -ize, -ise, -less, -y, -er
To be (Werkwoord Zijn in de Tegenwoordige en Verleden Tijd) – am, are, is, was, were
To have / have got (Werkwoord Hebben in de Tegenwoordige en Verleden Tijd) – has, have, had, got
Let’s Grow!
Learning English Formatively
Welcome.
Welcome to ‘Let’s Grow!’ This is an English-English formative language learning method. If you are a student at the GSG Leo Vroman, you can log in on this website with the login details provided by your teacher. Contact your teacher if you cannot log in,
Contact me at dennisdevink@gmail.com for more information about Let’s Grow!